NL: weifelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geweifeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik weifel jij weifelt hij weifelt wij weifelen jullie weifelen zij weifelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geweifeld jij hebt geweifeld hij heeft geweifeld wij hebben geweifeld jullie hebben geweifeld zij hebben geweifeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik weifelde jij weifelde hij weifelde wij weifelden jullie weifelden zij weifelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geweifeld jij had geweifeld hij had geweifeld wij hadden geweifeld jullie hadden geweifeld zij hadden geweifeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal weifelen jij zult weifelen hij zal weifelen wij zullen weifelen jullie zullen weifelen zij zullen weifelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geweifeld hebben jij zult geweifeld hebben hij zal geweifeld hebben wij zullen geweifeld hebben jullie zullen geweifeld hebben zij zullen geweifeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou weifelen jij zou weifelen hij zou weifelen wij zouden weifelen jullie zouden weifelen zij zouden weifelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geweifeld hebben jij zou geweifeld hebben hij zou geweifeld hebben wij zouden geweifeld hebben jullie zouden geweifeld hebben zij zouden geweifeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
weifel
|
| Aanvoegende wijs |
| weifele |