NL: wegvloeien U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
weggevloeid
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vloei weg jij vloeit weg hij vloeit weg wij vloeien weg jullie vloeien weg zij vloeien weg
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik wegvloei dat jij wegvloeit dat hij wegvloeit dat wij wegvloeien dat jullie wegvloeien dat zij wegvloeien
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb weggevloeid jij hebt weggevloeid hij heeft weggevloeid wij hebben weggevloeid jullie hebben weggevloeid zij hebben weggevloeid
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vloeide weg jij vloeide weg hij vloeide weg wij vloeiden weg jullie vloeiden weg zij vloeiden weg
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik wegvloeide dat jij wegvloeide dat hij wegvloeide dat wij wegvloeiden dat jullie wegvloeiden dat zij wegvloeiden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had weggevloeid jij had weggevloeid hij had weggevloeid wij hadden weggevloeid jullie hadden weggevloeid zij hadden weggevloeid
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wegvloeien jij zult wegvloeien hij zal wegvloeien wij zullen wegvloeien jullie zullen wegvloeien zij zullen wegvloeien
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal weggevloeid hebben jij zult weggevloeid hebben hij zal weggevloeid hebben wij zullen weggevloeid hebben jullie zullen weggevloeid hebben zij zullen weggevloeid hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wegvloeien jij zou wegvloeien hij zou wegvloeien wij zouden wegvloeien jullie zouden wegvloeien zij zouden wegvloeien
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou weggevloeid hebben jij zou weggevloeid hebben hij zou weggevloeid hebben wij zouden weggevloeid hebben jullie zouden weggevloeid hebben zij zouden weggevloeid hebben
|
Gebiedende wijs |
vloei weg
|
Aanvoegende wijs |
wegvloeie |