NL: wegvallen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
weggevallen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik val weg jij valt weg hij valt weg wij vallen weg jullie vallen weg zij vallen weg
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik wegval dat jij wegvalt dat hij wegvalt dat wij wegvallen dat jullie wegvallen dat zij wegvallen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb weggevallen jij hebt weggevallen hij heeft weggevallen wij hebben weggevallen jullie hebben weggevallen zij hebben weggevallen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik viel weg jij viel weg hij viel weg wij vielen weg jullie vielen weg zij vielen weg
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik wegviel dat jij wegviel dat hij wegviel dat wij wegvielen dat jullie wegvielen dat zij wegvielen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had weggevallen jij had weggevallen hij had weggevallen wij hadden weggevallen jullie hadden weggevallen zij hadden weggevallen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wegvallen jij zult wegvallen hij zal wegvallen wij zullen wegvallen jullie zullen wegvallen zij zullen wegvallen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal weggevallen hebben jij zult weggevallen hebben hij zal weggevallen hebben wij zullen weggevallen hebben jullie zullen weggevallen hebben zij zullen weggevallen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wegvallen jij zou wegvallen hij zou wegvallen wij zouden wegvallen jullie zouden wegvallen zij zouden wegvallen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou weggevallen hebben jij zou weggevallen hebben hij zou weggevallen hebben wij zouden weggevallen hebben jullie zouden weggevallen hebben zij zouden weggevallen hebben
|
Gebiedende wijs |
val weg
|
Aanvoegende wijs |
wegvalle |