Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: wegtrekken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
weggetrokken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik trek weg
jij trekt weg
hij trekt weg
wij trekken weg
jullie trekken weg
zij trekken weg

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik wegtrek
dat jij wegtrekt
dat hij wegtrekt
dat wij wegtrekken
dat jullie wegtrekken
dat zij wegtrekken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb weggetrokken
jij hebt weggetrokken
hij heeft weggetrokken
wij hebben weggetrokken
jullie hebben weggetrokken
zij hebben weggetrokken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik trok weg
jij trok weg
hij trok weg
wij trokken weg
jullie trokken weg
zij trokken weg

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik wegtrok
dat jij wegtrok
dat hij wegtrok
dat wij wegtrokken
dat jullie wegtrokken
dat zij wegtrokken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had weggetrokken
jij had weggetrokken
hij had weggetrokken
wij hadden weggetrokken
jullie hadden weggetrokken
zij hadden weggetrokken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal wegtrekken
jij zult wegtrekken
hij zal wegtrekken
wij zullen wegtrekken
jullie zullen wegtrekken
zij zullen wegtrekken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal weggetrokken hebben
jij zult weggetrokken hebben
hij zal weggetrokken hebben
wij zullen weggetrokken hebben
jullie zullen weggetrokken hebben
zij zullen weggetrokken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou wegtrekken
jij zou wegtrekken
hij zou wegtrekken
wij zouden wegtrekken
jullie zouden wegtrekken
zij zouden wegtrekken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou weggetrokken hebben
jij zou weggetrokken hebben
hij zou weggetrokken hebben
wij zouden weggetrokken hebben
jullie zouden weggetrokken hebben
zij zouden weggetrokken hebben

Gebiedende wijs
trek weg

Aanvoegende wijs
wegtrekke

Voorbeelden

  1. Ik ga de blokken wegtrekken.
    I 'm gonna go pull the chocks.
  2. Spartacus zal van Rome wegtrekken.
    Spartacus will drift from Rome.
  3. Alle residuele rook zou moeten wegtrekken.
    Any residual smoke should clear up momentarily.
  4. Laat Trudy al je problemen wegtrekken.
    Let Trudy tug all your troubles away.
  5. Ik moet hem wegtrekken om zelf eens te mogen.
    I have to drag him back up just to give me a turn.
  6. De mist zal voor de ogen van iedereen wegtrekken.
    The mist will lift from everyone 's eyes!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden