NL: wegsmelten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
weggesmolten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik smelt weg jij smelt weg hij smelt weg wij smelten weg jullie smelten weg zij smelten weg
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik wegsmelt dat jij wegsmelt dat hij wegsmelt dat wij wegsmelten dat jullie wegsmelten dat zij wegsmelten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb weggesmolten jij hebt weggesmolten hij heeft weggesmolten wij hebben weggesmolten jullie hebben weggesmolten zij hebben weggesmolten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik smolt weg jij smolt weg hij smolt weg wij smolten weg jullie smolten weg zij smolten weg
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik wegsmolt dat jij wegsmolt dat hij wegsmolt dat wij wegsmolten dat jullie wegsmolten dat zij wegsmolten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had weggesmolten jij had weggesmolten hij had weggesmolten wij hadden weggesmolten jullie hadden weggesmolten zij hadden weggesmolten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wegsmelten jij zult wegsmelten hij zal wegsmelten wij zullen wegsmelten jullie zullen wegsmelten zij zullen wegsmelten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal weggesmolten hebben jij zult weggesmolten hebben hij zal weggesmolten hebben wij zullen weggesmolten hebben jullie zullen weggesmolten hebben zij zullen weggesmolten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wegsmelten jij zou wegsmelten hij zou wegsmelten wij zouden wegsmelten jullie zouden wegsmelten zij zouden wegsmelten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou weggesmolten hebben jij zou weggesmolten hebben hij zou weggesmolten hebben wij zouden weggesmolten hebben jullie zouden weggesmolten hebben zij zouden weggesmolten hebben
|
Gebiedende wijs |
smelt weg
|
Aanvoegende wijs |
wegsmelte |