NL: wegjagen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
opgejaagd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik jaag op jij jaagt op hij jaagt op wij jagen op jullie jagen op zij jagen op
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opjaag dat jij opjaagt dat hij opjaagt dat wij opjagen dat jullie opjagen dat zij opjagen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb opgejaagd jij hebt opgejaagd hij heeft opgejaagd wij hebben opgejaagd jullie hebben opgejaagd zij hebben opgejaagd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik joeg op jij joeg op hij joeg op wij joegen op jullie joegen op zij joegen op
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik opjoeg dat jij opjoeg dat hij opjoeg dat wij opjoegen dat jullie opjoegen dat zij opjoegen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had opgejaagd jij had opgejaagd hij had opgejaagd wij hadden opgejaagd jullie hadden opgejaagd zij hadden opgejaagd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wegjagen jij zult wegjagen hij zal wegjagen wij zullen wegjagen jullie zullen wegjagen zij zullen wegjagen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal opgejaagd hebben jij zult opgejaagd hebben hij zal opgejaagd hebben wij zullen opgejaagd hebben jullie zullen opgejaagd hebben zij zullen opgejaagd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wegjagen jij zou wegjagen hij zou wegjagen wij zouden wegjagen jullie zouden wegjagen zij zouden wegjagen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou opgejaagd hebben jij zou opgejaagd hebben hij zou opgejaagd hebben wij zouden opgejaagd hebben jullie zouden opgejaagd hebben zij zouden opgejaagd hebben
|
| Gebiedende wijs |
jaag op
|
| Aanvoegende wijs |
| wegjage |