Voorbeelden

1. Und Sie wollen ihn wegholen?
   En je gaat hem bij haar weghalen?
2. Wir müssen Polly da wegholen.
   Polly moet dat huis uit.
3. Du kannst mich gar nicht wegholen.
   Je kunt mij niet meenemen.
4. Kann ich Sie einen Augenblick wegholen?
   Mag ik u even wegroepen van de operatie?
5. Niemand soll mich von dir wegholen.
   Niemand zal mij bij jou weghalen.
6. Wir müssen sie da wegholen. Schnell.
   Ze moet daar weg, en snel.
7. Wir müssen Thomas und Abel vom Club wegholen.
   We moeten Thomas en Abel hier weg krijgen.
8. Damit sie dich wegholen und wieder gesund machen.
   Dan halen ze jou hier weg en zorgen ervoor dat je weer beter wordt.
9. Als Gegenleistung für Informationen könnten wir Sie hier wegholen.
   We bieden u een lift aan in ruil voor informatie.
10. Die Polizei musste meine Mutter aus ihrem Dorf wegholen.
    De politie moest mijn moeder verhuizen uit het dorp in Rusland.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden