Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: weerstaan

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
weerstaan

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik weersta
jij weerstaat
hij weerstaat
wij weerstaan
jullie weerstaan
zij weerstaan

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb weerstaan
jij hebt weerstaan
hij heeft weerstaan
wij hebben weerstaan
jullie hebben weerstaan
zij hebben weerstaan

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik weerstond
jij weerstond
hij weerstond
wij weerstonden
jullie weerstonden
zij weerstonden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had weerstaan
jij had weerstaan
hij had weerstaan
wij hadden weerstaan
jullie hadden weerstaan
zij hadden weerstaan

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal weerstaan
jij zult weerstaan
hij zal weerstaan
wij zullen weerstaan
jullie zullen weerstaan
zij zullen weerstaan

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal weerstaan hebben
jij zult weerstaan hebben
hij zal weerstaan hebben
wij zullen weerstaan hebben
jullie zullen weerstaan hebben
zij zullen weerstaan hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou weerstaan
jij zou weerstaan
hij zou weerstaan
wij zouden weerstaan
jullie zouden weerstaan
zij zouden weerstaan

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou weerstaan hebben
jij zou weerstaan hebben
hij zou weerstaan hebben
wij zouden weerstaan hebben
jullie zouden weerstaan hebben
zij zouden weerstaan hebben

Gebiedende wijs
weersta

Aanvoegende wijs
weersta

Voorbeelden

  1. Weersta je verlangen!
    Resist your craving!
  2. Ik ben... ik weersta een storm.
    I 'm... I 'm sweating up a storm.
  3. Weersta de geur van de dobbelsteen.
    Resist the allure of the die.
  4. Weersta de verleiding om te schreeuwen.
    Resist the temptation to scream.
  5. Ik weersta je pogingen om mij te manipuleren.
    I resist your attempts to manipulate me.
  6. Als ik weersta, kan ik sommige organen beschadigen.
    If I resist, I could damage some organs here.
  7. Weersta de duivel en hij zal van u vandaan vluchten.
    Resist the devil and he will flee from you.
  8. Maar ik weersta het onweerstaanbare en besluit verder te lopen.
    But I resist the irresistible and decide to continue on my way.
  9. Haar magie weerstaan.
    Resist her magic.
  10. Moeilijk te weerstaan.
    Very hard to resist.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden