Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: weerspreken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
weersproken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik weerspreek
jij weerspreekt
hij weerspreekt
wij weerspreken
jullie weerspreken
zij weerspreken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb weersproken
jij hebt weersproken
hij heeft weersproken
wij hebben weersproken
jullie hebben weersproken
zij hebben weersproken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik weersprak
jij weersprak
hij weersprak
wij weerspraken
jullie weerspraken
zij weerspraken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had weersproken
jij had weersproken
hij had weersproken
wij hadden weersproken
jullie hadden weersproken
zij hadden weersproken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal weerspreken
jij zult weerspreken
hij zal weerspreken
wij zullen weerspreken
jullie zullen weerspreken
zij zullen weerspreken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal weersproken hebben
jij zult weersproken hebben
hij zal weersproken hebben
wij zullen weersproken hebben
jullie zullen weersproken hebben
zij zullen weersproken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou weerspreken
jij zou weerspreken
hij zou weerspreken
wij zouden weerspreken
jullie zouden weerspreken
zij zouden weerspreken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou weersproken hebben
jij zou weersproken hebben
hij zou weersproken hebben
wij zouden weersproken hebben
jullie zouden weersproken hebben
zij zouden weersproken hebben

Gebiedende wijs
weerspreek

Aanvoegende wijs
weerspreke

Voorbeelden

  1. Ze wou Brett' s alibi weerspreken.
    She was gonna contradict Brett 's alibi.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden