NL: webhosten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gewebhost
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik webhost jij webhost hij webhost wij webhosten jullie webhosten zij webhosten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewebhost jij hebt gewebhost hij heeft gewebhost wij hebben gewebhost jullie hebben gewebhost zij hebben gewebhost
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik webhostte jij webhostte hij webhostte wij webhostten jullie webhostten zij webhostten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewebhost jij had gewebhost hij had gewebhost wij hadden gewebhost jullie hadden gewebhost zij hadden gewebhost
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal webhosten jij zult webhosten hij zal webhosten wij zullen webhosten jullie zullen webhosten zij zullen webhosten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewebhost hebben jij zult gewebhost hebben hij zal gewebhost hebben wij zullen gewebhost hebben jullie zullen gewebhost hebben zij zullen gewebhost hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou webhosten jij zou webhosten hij zou webhosten wij zouden webhosten jullie zouden webhosten zij zouden webhosten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewebhost hebben jij zou gewebhost hebben hij zou gewebhost hebben wij zouden gewebhost hebben jullie zouden gewebhost hebben zij zouden gewebhost hebben
|
Gebiedende wijs |
webhost
|
Aanvoegende wijs |
webhoste |