NL: waterpoloën U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewaterpolood
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik waterpolo jij waterpoloot hij waterpoloot wij waterpoloën jullie waterpoloën zij waterpoloën
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewaterpolood jij hebt gewaterpolood hij heeft gewaterpolood wij hebben gewaterpolood jullie hebben gewaterpolood zij hebben gewaterpolood
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik waterpolode jij waterpolode hij waterpolode wij waterpoloden jullie waterpoloden zij waterpoloden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewaterpolood jij had gewaterpolood hij had gewaterpolood wij hadden gewaterpolood jullie hadden gewaterpolood zij hadden gewaterpolood
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal waterpoloën jij zult waterpoloën hij zal waterpoloën wij zullen waterpoloën jullie zullen waterpoloën zij zullen waterpoloën
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewaterpolood hebben jij zult gewaterpolood hebben hij zal gewaterpolood hebben wij zullen gewaterpolood hebben jullie zullen gewaterpolood hebben zij zullen gewaterpolood hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou waterpoloën jij zou waterpoloën hij zou waterpoloën wij zouden waterpoloën jullie zouden waterpoloën zij zouden waterpoloën
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewaterpolood hebben jij zou gewaterpolood hebben hij zou gewaterpolood hebben wij zouden gewaterpolood hebben jullie zouden gewaterpolood hebben zij zouden gewaterpolood hebben
|
| Gebiedende wijs |
waterpolo
|
| Aanvoegende wijs |
| waterpoloë |