NL: wasemen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewasemd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wasem jij wasemt hij wasemt wij wasemen jullie wasemen zij wasemen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewasemd jij hebt gewasemd hij heeft gewasemd wij hebben gewasemd jullie hebben gewasemd zij hebben gewasemd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik wasemde jij wasemde hij wasemde wij wasemden jullie wasemden zij wasemden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewasemd jij had gewasemd hij had gewasemd wij hadden gewasemd jullie hadden gewasemd zij hadden gewasemd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wasemen jij zult wasemen hij zal wasemen wij zullen wasemen jullie zullen wasemen zij zullen wasemen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewasemd hebben jij zult gewasemd hebben hij zal gewasemd hebben wij zullen gewasemd hebben jullie zullen gewasemd hebben zij zullen gewasemd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wasemen jij zou wasemen hij zou wasemen wij zouden wasemen jullie zouden wasemen zij zouden wasemen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewasemd hebben jij zou gewasemd hebben hij zou gewasemd hebben wij zouden gewasemd hebben jullie zouden gewasemd hebben zij zouden gewasemd hebben
|
| Gebiedende wijs |
wasem
|
| Aanvoegende wijs |
| waseme |