NL: warmlopen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
warmgelopen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik loop warm jij loopt warm hij loopt warm wij lopen warm jullie lopen warm zij lopen warm
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik warmloop dat jij warmloopt dat hij warmloopt dat wij warmlopen dat jullie warmlopen dat zij warmlopen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb warmgelopen jij hebt warmgelopen hij heeft warmgelopen wij hebben warmgelopen jullie hebben warmgelopen zij hebben warmgelopen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik liep warm jij liep warm hij liep warm wij liepen warm jullie liepen warm zij liepen warm
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik warmliep dat jij warmliep dat hij warmliep dat wij warmliepen dat jullie warmliepen dat zij warmliepen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had warmgelopen jij had warmgelopen hij had warmgelopen wij hadden warmgelopen jullie hadden warmgelopen zij hadden warmgelopen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal warmlopen jij zult warmlopen hij zal warmlopen wij zullen warmlopen jullie zullen warmlopen zij zullen warmlopen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal warmgelopen hebben jij zult warmgelopen hebben hij zal warmgelopen hebben wij zullen warmgelopen hebben jullie zullen warmgelopen hebben zij zullen warmgelopen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou warmlopen jij zou warmlopen hij zou warmlopen wij zouden warmlopen jullie zouden warmlopen zij zouden warmlopen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou warmgelopen hebben jij zou warmgelopen hebben hij zou warmgelopen hebben wij zouden warmgelopen hebben jullie zouden warmgelopen hebben zij zouden warmgelopen hebben
|
Gebiedende wijs |
loop warm
|
Aanvoegende wijs |
warmlope |