NL: wanen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewaand
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik waan jij waant hij waant wij wanen jullie wanen zij wanen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewaand jij hebt gewaand hij heeft gewaand wij hebben gewaand jullie hebben gewaand zij hebben gewaand
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik waande jij waande hij waande wij waanden jullie waanden zij waanden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewaand jij had gewaand hij had gewaand wij hadden gewaand jullie hadden gewaand zij hadden gewaand
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wanen jij zult wanen hij zal wanen wij zullen wanen jullie zullen wanen zij zullen wanen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewaand hebben jij zult gewaand hebben hij zal gewaand hebben wij zullen gewaand hebben jullie zullen gewaand hebben zij zullen gewaand hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wanen jij zou wanen hij zou wanen wij zouden wanen jullie zouden wanen zij zouden wanen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewaand hebben jij zou gewaand hebben hij zou gewaand hebben wij zouden gewaand hebben jullie zouden gewaand hebben zij zouden gewaand hebben
|
| Gebiedende wijs |
waan
|
| Aanvoegende wijs |
| wane |