NL: walsen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gewalst
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wals jij walst hij walst wij walsen jullie walsen zij walsen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewalst jij hebt gewalst hij heeft gewalst wij hebben gewalst jullie hebben gewalst zij hebben gewalst
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik walste jij walste hij walste wij walsten jullie walsten zij walsten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewalst jij had gewalst hij had gewalst wij hadden gewalst jullie hadden gewalst zij hadden gewalst
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal walsen jij zult walsen hij zal walsen wij zullen walsen jullie zullen walsen zij zullen walsen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewalst hebben jij zult gewalst hebben hij zal gewalst hebben wij zullen gewalst hebben jullie zullen gewalst hebben zij zullen gewalst hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou walsen jij zou walsen hij zou walsen wij zouden walsen jullie zouden walsen zij zouden walsen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewalst hebben jij zou gewalst hebben hij zou gewalst hebben wij zouden gewalst hebben jullie zouden gewalst hebben zij zouden gewalst hebben
|
Gebiedende wijs |
wals
|
Aanvoegende wijs |
walse |