NL: waarmerken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewaarmerkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik waarmerk jij waarmerkt hij waarmerkt wij waarmerken jullie waarmerken zij waarmerken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewaarmerkt jij hebt gewaarmerkt hij heeft gewaarmerkt wij hebben gewaarmerkt jullie hebben gewaarmerkt zij hebben gewaarmerkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik waarmerkte jij waarmerkte hij waarmerkte wij waarmerkten jullie waarmerkten zij waarmerkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewaarmerkt jij had gewaarmerkt hij had gewaarmerkt wij hadden gewaarmerkt jullie hadden gewaarmerkt zij hadden gewaarmerkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal waarmerken jij zult waarmerken hij zal waarmerken wij zullen waarmerken jullie zullen waarmerken zij zullen waarmerken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewaarmerkt hebben jij zult gewaarmerkt hebben hij zal gewaarmerkt hebben wij zullen gewaarmerkt hebben jullie zullen gewaarmerkt hebben zij zullen gewaarmerkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou waarmerken jij zou waarmerken hij zou waarmerken wij zouden waarmerken jullie zouden waarmerken zij zouden waarmerken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewaarmerkt hebben jij zou gewaarmerkt hebben hij zou gewaarmerkt hebben wij zouden gewaarmerkt hebben jullie zouden gewaarmerkt hebben zij zouden gewaarmerkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
waarmerk
|
| Aanvoegende wijs |
| waarmerke |