Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: waarmaken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
waargemaakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik maak waar
jij maakt waar
hij maakt waar
wij maken waar
jullie maken waar
zij maken waar

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik waarmaak
dat jij waarmaakt
dat hij waarmaakt
dat wij waarmaken
dat jullie waarmaken
dat zij waarmaken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb waargemaakt
jij hebt waargemaakt
hij heeft waargemaakt
wij hebben waargemaakt
jullie hebben waargemaakt
zij hebben waargemaakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik maakte waar
jij maakte waar
hij maakte waar
wij maakten waar
jullie maakten waar
zij maakten waar

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik waarmaakte
dat jij waarmaakte
dat hij waarmaakte
dat wij waarmaakten
dat jullie waarmaakten
dat zij waarmaakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had waargemaakt
jij had waargemaakt
hij had waargemaakt
wij hadden waargemaakt
jullie hadden waargemaakt
zij hadden waargemaakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal waarmaken
jij zult waarmaken
hij zal waarmaken
wij zullen waarmaken
jullie zullen waarmaken
zij zullen waarmaken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal waargemaakt hebben
jij zult waargemaakt hebben
hij zal waargemaakt hebben
wij zullen waargemaakt hebben
jullie zullen waargemaakt hebben
zij zullen waargemaakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou waarmaken
jij zou waarmaken
hij zou waarmaken
wij zouden waarmaken
jullie zouden waarmaken
zij zouden waarmaken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou waargemaakt hebben
jij zou waargemaakt hebben
hij zou waargemaakt hebben
wij zouden waargemaakt hebben
jullie zouden waargemaakt hebben
zij zouden waargemaakt hebben

Gebiedende wijs
maak waar

Aanvoegende wijs
waarmake

Voorbeelden

  1. Laten we het waarmaken.
    Let 's make it happen.
  2. Kun je het waarmaken?
    Can you hook it up?
  3. Ik wilde die beloften waarmaken.
    I meant to keep those promises!
  4. Dat moet je gaan waarmaken.
    You better deliver.
  5. Kun je dat wel waarmaken?
    Are you sure you can make that happen?
  6. Dit kan hij niet waarmaken.
    He can 't keep this up.
  7. Hoeveel daarvan kan hij waarmaken?
    How much of what he says can he do?
  8. Je moet je dromen waarmaken.
    Do that by fulfilling your dreams.
  9. Dat zal je moeten waarmaken.
    You will have to earn that right.
  10. We gaan onze droom waarmaken.
    We 're getting our dream.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden