NL: vrijlopen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vrijgelopen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik loop vrij jij loopt vrij hij loopt vrij wij lopen vrij jullie lopen vrij zij lopen vrij
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik vrijloop dat jij vrijloopt dat hij vrijloopt dat wij vrijlopen dat jullie vrijlopen dat zij vrijlopen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben vrijgelopen jij bent vrijgelopen hij is vrijgelopen wij zijn vrijgelopen jullie zijn vrijgelopen zij zijn vrijgelopen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik liep vrij jij liep vrij hij liep vrij wij liepen vrij jullie liepen vrij zij liepen vrij
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik vrijliep dat jij vrijliep dat hij vrijliep dat wij vrijliepen dat jullie vrijliepen dat zij vrijliepen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was vrijgelopen jij was vrijgelopen hij was vrijgelopen wij waren vrijgelopen jullie waren vrijgelopen zij waren vrijgelopen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vrijlopen jij zult vrijlopen hij zal vrijlopen wij zullen vrijlopen jullie zullen vrijlopen zij zullen vrijlopen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vrijgelopen zijn jij zult vrijgelopen zijn hij zal vrijgelopen zijn wij zullen vrijgelopen zijn jullie zullen vrijgelopen zijn zij zullen vrijgelopen zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vrijlopen jij zou vrijlopen hij zou vrijlopen wij zouden vrijlopen jullie zouden vrijlopen zij zouden vrijlopen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vrijgelopen zijn jij zou vrijgelopen zijn hij zou vrijgelopen zijn wij zouden vrijgelopen zijn jullie zouden vrijgelopen zijn zij zouden vrijgelopen zijn
|
| Gebiedende wijs |
loop vrij
|
| Aanvoegende wijs |
| vrijlope |