Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: vrijkomen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
vrijgekomen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik kom vrij
jij komt vrij
hij komt vrij
wij komen vrij
jullie komen vrij
zij komen vrij

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vrijkom
dat jij vrijkomt
dat hij vrijkomt
dat wij vrijkomen
dat jullie vrijkomen
dat zij vrijkomen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik ben vrijgekomen
jij bent vrijgekomen
hij is vrijgekomen
wij zijn vrijgekomen
jullie zijn vrijgekomen
zij zijn vrijgekomen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik kwam vrij
jij kwam vrij
hij kwam vrij
wij kwamen vrij
jullie kwamen vrij
zij kwamen vrij

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vrijkwam
dat jij vrijkwam
dat hij vrijkwam
dat wij vrijkwamen
dat jullie vrijkwamen
dat zij vrijkwamen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik was vrijgekomen
jij was vrijgekomen
hij was vrijgekomen
wij waren vrijgekomen
jullie waren vrijgekomen
zij waren vrijgekomen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal vrijkomen
jij zult vrijkomen
hij zal vrijkomen
wij zullen vrijkomen
jullie zullen vrijkomen
zij zullen vrijkomen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal vrijgekomen zijn
jij zult vrijgekomen zijn
hij zal vrijgekomen zijn
wij zullen vrijgekomen zijn
jullie zullen vrijgekomen zijn
zij zullen vrijgekomen zijn

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou vrijkomen
jij zou vrijkomen
hij zou vrijkomen
wij zouden vrijkomen
jullie zouden vrijkomen
zij zouden vrijkomen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou vrijgekomen zijn
jij zou vrijgekomen zijn
hij zou vrijgekomen zijn
wij zouden vrijgekomen zijn
jullie zouden vrijgekomen zijn
zij zouden vrijgekomen zijn

Gebiedende wijs
kom vrij

Aanvoegende wijs
vrijkome

Voorbeelden

  1. Ik kom vrij, jongen.
    I 'm coming out, boy.
  2. Ik kom vrij in twee weken!
    I 'm getting out in two weeks! Ooh!
  3. Ik kom vrij als ik de helft van m' n straf heb uitgezeten.
    I 'll be released after serving half my sentence.
  4. Hij moet vrijkomen.
    He should be set free.
  5. Kan hij vrijkomen?
    Dan 's up for parole?
  6. Hij moet vrijkomen.
    He 's got to get that parole.
  7. Hij zou vandaag vrijkomen.
    He 'd be out today.
  8. Hij gaat niet vrijkomen.
    He 's not going to get out.
  9. Mijn moeder moet vrijkomen.
    Taking my mother into custody was a mistake.
  10. Hij zal op borg vrijkomen.
    Probably post bail.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden