NL: vrijhouden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vrijgehouden
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik houd vast; hou vrij jij houdt vrij hij houdt vrij wij houden vrij jullie houden vrij zij houden vrij
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik houd vast; vrijhou dat jij vrijhoudt dat hij vrijhoudt dat wij vrijhouden dat jullie vrijhouden dat zij vrijhouden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vrijgehouden jij hebt vrijgehouden hij heeft vrijgehouden wij hebben vrijgehouden jullie hebben vrijgehouden zij hebben vrijgehouden
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hield vrij jij hield vrij hij hield vrij wij hielden vrij jullie hielden vrij zij hielden vrij
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik vrijhield dat jij vrijhield dat hij vrijhield dat wij vrijhielden dat jullie vrijhielden dat zij vrijhielden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vrijgehouden jij had vrijgehouden hij had vrijgehouden wij hadden vrijgehouden jullie hadden vrijgehouden zij hadden vrijgehouden
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vrijhouden jij zult vrijhouden hij zal vrijhouden wij zullen vrijhouden jullie zullen vrijhouden zij zullen vrijhouden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vrijgehouden hebben jij zult vrijgehouden hebben hij zal vrijgehouden hebben wij zullen vrijgehouden hebben jullie zullen vrijgehouden hebben zij zullen vrijgehouden hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vrijhouden jij zou vrijhouden hij zou vrijhouden wij zouden vrijhouden jullie zouden vrijhouden zij zouden vrijhouden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vrijgehouden hebben jij zou vrijgehouden hebben hij zou vrijgehouden hebben wij zouden vrijgehouden hebben jullie zouden vrijgehouden hebben zij zouden vrijgehouden hebben
|
| Gebiedende wijs |
houd vast; hou vrij
|
| Aanvoegende wijs |
| vrijhoude |