Voorbeelden

1. Voue êtes le pilote.
   Jij bent de bestuurder.
2. Toutes les bestioles que voue trouvez.
   alle insecten die je kunt vangen.
3. Qu' êtes voue en train de faire?
   Wat ben je aan het doen?
4. Je vais régler tout ça et je voue rappelle.
   Ik zal dit regelen en ik bel je terug.
5. Qui se voue corps et âme à un standard universel de beauté?
   Die zich volledig aan de algemene norm van schoonheid heeft gewijd.
6. Et Gaius, les dieux ne sauraient endiguer la haine qu' il me voue.
   Gaius, zelfs de goden kunnen zijn haat tegen mij niet wegnemen.
7. Ce plan est non seulement inutile, iI est aussi voue a l' echec.
   Dit plan is niet alleen onnodig, het is gedoemd te mislukken.
8. La passion qu' il voue à ma fille lui a fait perdre la tête.
   Zijn passie voor mijn dochter heeft hem door doordraaien.
9. Il voue sa vie à réparer le mal, protéger les innocents et punir les coupables.
   Hij bestrijdt onrecht, beschermt onschuldigen en straft de schuldigen.
10. Qui a le temps pour une vie de famille quand on se voue à son travail?
    Wie heeft er tijd voor een gezin als je toegewijd bent aan je werk?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden