NL: vormen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gevormd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vorm jij vormt hij vormt wij vormen jullie vormen zij vormen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gevormd jij hebt gevormd hij heeft gevormd wij hebben gevormd jullie hebben gevormd zij hebben gevormd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vormde jij vormde hij vormde wij vormden jullie vormden zij vormden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gevormd jij had gevormd hij had gevormd wij hadden gevormd jullie hadden gevormd zij hadden gevormd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vormen jij zult vormen hij zal vormen wij zullen vormen jullie zullen vormen zij zullen vormen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gevormd hebben jij zult gevormd hebben hij zal gevormd hebben wij zullen gevormd hebben jullie zullen gevormd hebben zij zullen gevormd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vormen jij zou vormen hij zou vormen wij zouden vormen jullie zouden vormen zij zouden vormen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gevormd hebben jij zou gevormd hebben hij zou gevormd hebben wij zouden gevormd hebben jullie zouden gevormd hebben zij zouden gevormd hebben
|
| Gebiedende wijs |
vorm
|
| Aanvoegende wijs |
| vorme |