Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorzeggen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorgezegd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zeg voor
jij zegt voor
hij zegt voor
wij zeggen voor
jullie zeggen voor
zij zeggen voor

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorzeg
dat jij voorzegt
dat hij voorzegt
dat wij voorzeggen
dat jullie voorzeggen
dat zij voorzeggen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorgezegd
jij hebt voorgezegd
hij heeft voorgezegd
wij hebben voorgezegd
jullie hebben voorgezegd
zij hebben voorgezegd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zei voor/ zegde voor
jij zei voor/ zegde voor
hij zei voor/ zegde voor
wij zeiden voor/ zegden voor
jullie zeiden voor/ zegden voor
zij zeiden voor/ zegden voor

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorzei/ voorzegde
dat jij voorzei/ voorzegde
dat hij voorzei/ voorzegde
dat wij voorzeiden/ voorzegden
dat jullie voorzeiden/ voorzegden
dat zij voorzeiden/ voorzegden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorgezegd
jij had voorgezegd
hij had voorgezegd
wij hadden voorgezegd
jullie hadden voorgezegd
zij hadden voorgezegd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorzeggen
jij zult voorzeggen
hij zal voorzeggen
wij zullen voorzeggen
jullie zullen voorzeggen
zij zullen voorzeggen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorgezegd hebben
jij zult voorgezegd hebben
hij zal voorgezegd hebben
wij zullen voorgezegd hebben
jullie zullen voorgezegd hebben
zij zullen voorgezegd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorzeggen
jij zou voorzeggen
hij zou voorzeggen
wij zouden voorzeggen
jullie zouden voorzeggen
zij zouden voorzeggen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorgezegd hebben
jij zou voorgezegd hebben
hij zou voorgezegd hebben
wij zouden voorgezegd hebben
jullie zouden voorgezegd hebben
zij zouden voorgezegd hebben

Gebiedende wijs
zeg voor

Aanvoegende wijs
voorzegge
Gebiedende wijs



Voorbeelden

  1. Zeg voor morgen alles af.
    Cancel everything for tomorrow.
  2. Ik zeg, voor Nick wel.
    Well, I 'd Say It Does For Nick.
  3. Doe wat ik zeg voor Julien.
    Get Julien out of school.
  4. Hastings, doe gewoon wat ik zeg - voor eens.
    Franklin? Hastings, just do as I tell you - for once.
  5. Doe wat ik zeg voor ze ons opblazen.
    Do it before they blast us out of the stars!
  6. Moet ik dat nog voorzeggen?
    You need me to spell it out?
  7. Moet ik dan alles voorzeggen?
    Do I have to draw you a map?
  8. Als je het zeg voor ik het ontdek, Word ik misschien...
    If you tell me first before i find out, i might not freak.
  9. Jullie worden beoordeeld op laten afkijken en voorzeggen.
    Your performances will be judged primarily on how you help us cheat and give us answers.
  10. En nu ga ik je wat woorden voorzeggen en jij herhaalt ze.
    I 'm going to say some words to you and you repeat them.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden