Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorvallen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorgevallen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik val voor
jij valt voor
hij valt voor
wij vallen voor
jullie vallen voor
zij vallen voor

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorval
dat jij voorvalt
dat hij voorvalt
dat wij voorvallen
dat jullie voorvallen
dat zij voorvallen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorgevallen
jij hebt voorgevallen
hij heeft voorgevallen
wij hebben voorgevallen
jullie hebben voorgevallen
zij hebben voorgevallen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik viel voor
jij viel voor
hij viel voor
wij vielen voor
jullie vielen voor
zij vielen voor

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorviel
dat jij voorviel
dat hij voorviel
dat wij voorvielen
dat jullie voorvielen
dat zij voorvielen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorgevallen
jij had voorgevallen
hij had voorgevallen
wij hadden voorgevallen
jullie hadden voorgevallen
zij hadden voorgevallen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorvallen
jij zult voorvallen
hij zal voorvallen
wij zullen voorvallen
jullie zullen voorvallen
zij zullen voorvallen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorgevallen hebben
jij zult voorgevallen hebben
hij zal voorgevallen hebben
wij zullen voorgevallen hebben
jullie zullen voorgevallen hebben
zij zullen voorgevallen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorvallen
jij zou voorvallen
hij zou voorvallen
wij zouden voorvallen
jullie zouden voorvallen
zij zouden voorvallen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorgevallen hebben
jij zou voorgevallen hebben
hij zou voorgevallen hebben
wij zouden voorgevallen hebben
jullie zouden voorgevallen hebben
zij zouden voorgevallen hebben

Gebiedende wijs
val voor

Aanvoegende wijs
voorvalle

Voorbeelden

  1. Maar, ik val voor...
    But, I 'm falling for...
  2. Een val voor Rodney?
    You got Rodney set up?
  3. Ik val voor haar in.
    I 'm filling in for her.
  4. Ik val voor je in.
    I 'll cover for you.
  5. Ik val voor Chris in.
    Chris asked me to stand in for him.
  6. Ik val voor iemand in.
    I fall for someone.
  7. Ik val voor iemand in.
    I was filling in for someone.
  8. Ik val voor oudere mannen.
    I got a thing for older men.
  9. Een val voor de drugsdealers.
    Trap high-end drug dealers.
  10. Hij zet een val voor me.
    He 's setting a trap for me.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden