Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voortzetten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voortgezet

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zet voort
jij zet voort
hij zet voort
wij zetten voort
jullie zetten voort
zij zetten voort

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voortzet
dat jij voortzet
dat hij voortzet
dat wij voortzetten
dat jullie voortzetten
dat zij voortzetten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voortgezet
jij hebt voortgezet
hij heeft voortgezet
wij hebben voortgezet
jullie hebben voortgezet
zij hebben voortgezet

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zette voort
jij zette voort
hij zette voort
wij zetten voort
jullie zetten voort
zij zetten voort

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voortzette
dat jij voortzette
dat hij voortzette
dat wij voortzetten
dat jullie voortzetten
dat zij voortzetten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voortgezet
jij had voortgezet
hij had voortgezet
wij hadden voortgezet
jullie hadden voortgezet
zij hadden voortgezet

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voortzetten
jij zult voortzetten
hij zal voortzetten
wij zullen voortzetten
jullie zullen voortzetten
zij zullen voortzetten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voortgezet hebben
jij zult voortgezet hebben
hij zal voortgezet hebben
wij zullen voortgezet hebben
jullie zullen voortgezet hebben
zij zullen voortgezet hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voortzetten
jij zou voortzetten
hij zou voortzetten
wij zouden voortzetten
jullie zouden voortzetten
zij zouden voortzetten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voortgezet hebben
jij zou voortgezet hebben
hij zou voortgezet hebben
wij zouden voortgezet hebben
jullie zouden voortgezet hebben
zij zouden voortgezet hebben

Gebiedende wijs
zet voort

Aanvoegende wijs
voortzette

Voorbeelden

  1. Voorbereidingen voortzetten.
    The subject is still setting up.
  2. Behandeling voortzetten.
    Continue treatment.
  3. Jullie taak voortzetten?
    Carry on your work?
  4. Gelieve, voortzetten, dhr. Gavin.
    Please, continue, mr. Gavin.
  5. Paraatheid opheffen. Koers voortzetten.
    Stand down from alert status, resume course.
  6. ik wilde mijn studie voortzetten.
    I wanted to resume my studies.
  7. Komen jullie je onderzoek voortzetten?
    Are you here to continue your research?
  8. Hopelijk wilt u die voortzetten.
    And I was hopin' we could make an extenuation of it.
  9. Ze moeten hun reis voortzetten.
    They must continue on their journey.
  10. U kunt uw werk voortzetten.
    You can resume your duties.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden