Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorstaan

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorgestaan

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik sta voor
jij staat voor
hij staat voor
wij staan voor
jullie staan voor
zij staan voor

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorsta
dat jij voorstaat
dat hij voorstaat
dat wij voorstaan
dat jullie voorstaan
dat zij voorstaan

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorgestaan
jij hebt voorgestaan
hij heeft voorgestaan
wij hebben voorgestaan
jullie hebben voorgestaan
zij hebben voorgestaan

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stond voor
jij stond voor
hij stond voor
wij stonden voor
jullie stonden voor
zij stonden voor

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorstond
dat jij voorstond
dat hij voorstond
dat wij voorstonden
dat jullie voorstonden
dat zij voorstonden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorgestaan
jij had voorgestaan
hij had voorgestaan
wij hadden voorgestaan
jullie hadden voorgestaan
zij hadden voorgestaan

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorstaan
jij zult voorstaan
hij zal voorstaan
wij zullen voorstaan
jullie zullen voorstaan
zij zullen voorstaan

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorgestaan hebben
jij zult voorgestaan hebben
hij zal voorgestaan hebben
wij zullen voorgestaan hebben
jullie zullen voorgestaan hebben
zij zullen voorgestaan hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorstaan
jij zou voorstaan
hij zou voorstaan
wij zouden voorstaan
jullie zouden voorstaan
zij zouden voorstaan

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorgestaan hebben
jij zou voorgestaan hebben
hij zou voorgestaan hebben
wij zouden voorgestaan hebben
jullie zouden voorgestaan hebben
zij zouden voorgestaan hebben

Gebiedende wijs
sta voor

Aanvoegende wijs
voorsta

Voorbeelden

  1. Ik sta voor jullie,
    I stand before you,
  2. Ik sta voor Harrods.
    I 'm outside Harrods.
  3. Ik sta voor schut.
    I feel ridiculous.
  4. Sta voor jullie cellen.
    In front of your cells!
  5. Ik sta voor geparkeerd.
    I 'm parked out front.
  6. Ik sta voor hem in.
    I 'm vouching for him.
  7. Ik sta voor het station.
    I 'm outside the station.
  8. Ik sta voor hem garant.
    I am guarantor for him.
  9. Ik sta voor de winkel.
    I 'm in front of the shop.
  10. Ik sta voor je studentenhuis.
    I 'm actually in front of your dorm.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden