Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorspiegelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorgespiegeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik spiegel voor
jij spiegelt voor
hij spiegelt voor
wij spiegelen voor
jullie spiegelen voor
zij spiegelen voor

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorspiegel
dat jij voorspiegelt
dat hij voorspiegelt
dat wij voorspiegelen
dat jullie voorspiegelen
dat zij voorspiegelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorgespiegeld
jij hebt voorgespiegeld
hij heeft voorgespiegeld
wij hebben voorgespiegeld
jullie hebben voorgespiegeld
zij hebben voorgespiegeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik spiegelde voor
jij spiegelde voor
hij spiegelde voor
wij spiegelden voor
jullie spiegelden voor
zij spiegelden voor

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorspiegelde
dat jij voorspiegelde
dat hij voorspiegelde
dat wij voorspiegelden
dat jullie voorspiegelden
dat zij voorspiegelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorgespiegeld
jij had voorgespiegeld
hij had voorgespiegeld
wij hadden voorgespiegeld
jullie hadden voorgespiegeld
zij hadden voorgespiegeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorspiegelen
jij zult voorspiegelen
hij zal voorspiegelen
wij zullen voorspiegelen
jullie zullen voorspiegelen
zij zullen voorspiegelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorgespiegeld hebben
jij zult voorgespiegeld hebben
hij zal voorgespiegeld hebben
wij zullen voorgespiegeld hebben
jullie zullen voorgespiegeld hebben
zij zullen voorgespiegeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorspiegelen
jij zou voorspiegelen
hij zou voorspiegelen
wij zouden voorspiegelen
jullie zouden voorspiegelen
zij zouden voorspiegelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorgespiegeld hebben
jij zou voorgespiegeld hebben
hij zou voorgespiegeld hebben
wij zouden voorgespiegeld hebben
jullie zouden voorgespiegeld hebben
zij zouden voorgespiegeld hebben

Gebiedende wijs
spiegel voor

Aanvoegende wijs
voorspiegele

Voorbeelden

  1. Haal een spiegel voor me.
    Bring me a mirror.
  2. Ik ben een spiegel voor mezelf.
    I 'm like a self-mirror.
  3. Hou een spiegel voor zijn mond.
    Hold a mirror in front of his mouth.
  4. Ik ben ook een spiegel voor jou.
    I 'm a mirror for you as well.
  5. Simmons wil niet eens een spiegel voor me halen.
    Simmons won 't even bring me a mirror.
  6. Hou ze een spiegel voor en laat hun zichzelf zien.
    Just... hold up a mirror and let' em see themselves.
  7. Ik laat je niet gaan zonder je een spiegel voor te houden.
    I 'm danged if I 'll let you go without holding up a mirror to your face.
  8. Maar niet zomaar een spiegel, want... wat is een spiegel voor Caesar?
    But not just any mirror. Because... what is a mirror to Caesar?
  9. Je moet naar de personeels ruimte en gebruik de spiegel voor het personeel.
    You have to go to the break room and use the employee 's mirror.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden