Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorspelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorgespeeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik speel voor
jij speelt voor
hij speelt voor
wij spelen voor
jullie spelen voor
zij spelen voor

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorspeel
dat jij voorspeelt
dat hij voorspeelt
dat wij voorspelen
dat jullie voorspelen
dat zij voorspelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorgespeeld
jij hebt voorgespeeld
hij heeft voorgespeeld
wij hebben voorgespeeld
jullie hebben voorgespeeld
zij hebben voorgespeeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik speelde voor
jij speelde voor
hij speelde voor
wij speelden voor
jullie speelden voor
zij speelden voor

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorspeelde
dat jij voorspeelde
dat hij voorspeelde
dat wij voorspeelden
dat jullie voorspeelden
dat zij voorspeelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorgespeeld
jij had voorgespeeld
hij had voorgespeeld
wij hadden voorgespeeld
jullie hadden voorgespeeld
zij hadden voorgespeeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorspelen
jij zult voorspelen
hij zal voorspelen
wij zullen voorspelen
jullie zullen voorspelen
zij zullen voorspelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorgespeeld hebben
jij zult voorgespeeld hebben
hij zal voorgespeeld hebben
wij zullen voorgespeeld hebben
jullie zullen voorgespeeld hebben
zij zullen voorgespeeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorspelen
jij zou voorspelen
hij zou voorspelen
wij zouden voorspelen
jullie zouden voorspelen
zij zouden voorspelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorgespeeld hebben
jij zou voorgespeeld hebben
hij zou voorgespeeld hebben
wij zouden voorgespeeld hebben
jullie zouden voorgespeeld hebben
zij zouden voorgespeeld hebben

Gebiedende wijs
speel voor

Aanvoegende wijs
voorspele

Voorbeelden

  1. Speel voor je ouders.
    Play it for your parents.
  2. Speel voor varken, lul.
    Act like a pig, dickhead.
  3. Ik speel voor bank.
    I 'll carry the note.
  4. Dan speel voor haar.
    Then play for her.
  5. Ik speel voor kerstman.
    I 'm playing Santa Claus.
  6. Kom, speel voor me.
    Come on, play me a song.
  7. Ik speel voor m' n plezier.
    I play for the joy it gives me.
  8. Ik speel voor Stoke City vanavond.
    I 'm playing for Stoke City tonight.
  9. Ja, dat wil ik zien, speel voor me.
    Yeah, that 's it, play for me.
  10. Ik speel voor Chicago, Dit is m' n vrouw,
    I play for Chicago. This lady here is my wife.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden