Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorschotelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorgeschoteld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schotel voor
jij schotelt voor
hij schotelt voor
wij schotelen voor
jullie schotelen voor
zij schotelen voor

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorschotel
dat jij voorschotelt
dat hij voorschotelt
dat wij voorschotelen
dat jullie voorschotelen
dat zij voorschotelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorgeschoteld
jij hebt voorgeschoteld
hij heeft voorgeschoteld
wij hebben voorgeschoteld
jullie hebben voorgeschoteld
zij hebben voorgeschoteld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schotelde voor
jij schotelde voor
hij schotelde voor
wij schotelden voor
jullie schotelden voor
zij schotelden voor

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorschotelde
dat jij voorschotelde
dat hij voorschotelde
dat wij voorschotelden
dat jullie voorschotelden
dat zij voorschotelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorgeschoteld
jij had voorgeschoteld
hij had voorgeschoteld
wij hadden voorgeschoteld
jullie hadden voorgeschoteld
zij hadden voorgeschoteld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorschotelen
jij zult voorschotelen
hij zal voorschotelen
wij zullen voorschotelen
jullie zullen voorschotelen
zij zullen voorschotelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorgeschoteld hebben
jij zult voorgeschoteld hebben
hij zal voorgeschoteld hebben
wij zullen voorgeschoteld hebben
jullie zullen voorgeschoteld hebben
zij zullen voorgeschoteld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorschotelen
jij zou voorschotelen
hij zou voorschotelen
wij zouden voorschotelen
jullie zouden voorschotelen
zij zouden voorschotelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorgeschoteld hebben
jij zou voorgeschoteld hebben
hij zou voorgeschoteld hebben
wij zouden voorgeschoteld hebben
jullie zouden voorgeschoteld hebben
zij zouden voorgeschoteld hebben

Gebiedende wijs
schotel voor

Aanvoegende wijs
voorschotele

Voorbeelden

  1. Een schotel voor hem.
    A beer for my friend.
  2. Koude schotel voor tafel 12.
    Hors d 'oeuvres for table 12.
  3. Bereid het afscheiden van de schotel voor.
    Separate the saucer section when we find the Borg.
  4. De Prior heeft vandaag een speciale schotel voor u gestuurd, Meester.
    The Prior sent along a special dish for you today, Master.
  5. Mag hij iets voorschotelen?
    Can we just let him cook?
  6. Ik wou je iets bekends voorschotelen.
    I thought you might enjoy something familiar.
  7. Ze eten alles wat wij ze voorschotelen.
    They will swallow whatever we put in front of them.
  8. Je moet hem een lekkere maaltijd voorschotelen.
    You have to put out for him a nice meal.
  9. Het minste dat ik kan doen is je een deftig maal voorschotelen.
    The least I can do is offer you a decent meal.
  10. Wel, wat het restaurant deed... u koemelk voorschotelen... Dat is toedienings schade.
    Well, what the restaurant did... serving you dairy... that 's entry-level damage.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden