NL: vooropstellen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
vooropgesteld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stel voorop jij stelt voorop hij stelt voorop wij stellen voorop jullie stellen voorop zij stellen voorop
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik vooropstel dat jij vooropstelt dat hij vooropstelt dat wij vooropstellen dat jullie vooropstellen dat zij vooropstellen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vooropgesteld jij hebt vooropgesteld hij heeft vooropgesteld wij hebben vooropgesteld jullie hebben vooropgesteld zij hebben vooropgesteld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stelde voorop jij stelde voorop hij stelde voorop wij stelden voorop jullie stelden voorop zij stelden voorop
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik vooropstelde dat jij vooropstelde dat hij vooropstelde dat wij vooropstelden dat jullie vooropstelden dat zij vooropstelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vooropgesteld jij had vooropgesteld hij had vooropgesteld wij hadden vooropgesteld jullie hadden vooropgesteld zij hadden vooropgesteld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vooropstellen jij zult vooropstellen hij zal vooropstellen wij zullen vooropstellen jullie zullen vooropstellen zij zullen vooropstellen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vooropgesteld hebben jij zult vooropgesteld hebben hij zal vooropgesteld hebben wij zullen vooropgesteld hebben jullie zullen vooropgesteld hebben zij zullen vooropgesteld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vooropstellen jij zou vooropstellen hij zou vooropstellen wij zouden vooropstellen jullie zouden vooropstellen zij zouden vooropstellen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vooropgesteld hebben jij zou vooropgesteld hebben hij zou vooropgesteld hebben wij zouden vooropgesteld hebben jullie zouden vooropgesteld hebben zij zouden vooropgesteld hebben
|
Gebiedende wijs |
stel voorop
|
Aanvoegende wijs |
vooropstelle |