Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorliegen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorgelogen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik lieg voor
jij liegt voor
hij liegt voor
wij liegen voor
jullie liegen voor
zij liegen voor

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorlieg
dat jij voorliegt
dat hij voorliegt
dat wij voorliegen
dat jullie voorliegen
dat zij voorliegen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorgelogen
jij hebt voorgelogen
hij heeft voorgelogen
wij hebben voorgelogen
jullie hebben voorgelogen
zij hebben voorgelogen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik loog voor
jij loog voor
hij loog voor
wij logen voor
jullie logen voor
zij logen voor

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorloog
dat jij voorloog
dat hij voorloog
dat wij voorlogen
dat jullie voorlogen
dat zij voorlogen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorgelogen
jij had voorgelogen
hij had voorgelogen
wij hadden voorgelogen
jullie hadden voorgelogen
zij hadden voorgelogen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorliegen
jij zult voorliegen
hij zal voorliegen
wij zullen voorliegen
jullie zullen voorliegen
zij zullen voorliegen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorgelogen hebben
jij zult voorgelogen hebben
hij zal voorgelogen hebben
wij zullen voorgelogen hebben
jullie zullen voorgelogen hebben
zij zullen voorgelogen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorliegen
jij zou voorliegen
hij zou voorliegen
wij zouden voorliegen
jullie zouden voorliegen
zij zouden voorliegen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorgelogen hebben
jij zou voorgelogen hebben
hij zou voorgelogen hebben
wij zouden voorgelogen hebben
jullie zouden voorgelogen hebben
zij zouden voorgelogen hebben

Gebiedende wijs
lieg voor

Aanvoegende wijs
voorliege

Voorbeelden

  1. Ik lieg voor de kost.
    I lie for a living.
  2. En ik lieg voor u tegen hem.
    And I 'm lying to him for you.
  3. Ze weet dat ik lieg voor de kost.
    She knows I lie for a living.
  4. Slimme zet, hem voorliegen.
    Smart move, lying to him.
  5. Je bedoelt ons voorliegen?
    You mean to lie to us?
  6. Ik ga jullie niet voorliegen.
    I ain 't gonna lie to you.
  7. Ik kom u niet voorliegen.
    I 'm not here to tell you lies.
  8. Ze wilden onze vriend Tonane voorliegen.
    They intend to deceive our friend Tonane.
  9. Jij zou me niet voorliegen, hè?
    You wouldn 't steer me wrong, would you?
  10. Een koning voorliegen is' n zware misdaad.
    It 's a great crime to lie to a king.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden