Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorgeven

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorgegeven

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik geef voor
jij geeft voor
hij geeft voor
wij geven voor
jullie geven voor
zij geven voor

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorgeef
dat jij voorgeeft
dat hij voorgeeft
dat wij voorgeven
dat jullie voorgeven
dat zij voorgeven

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorgegeven
jij hebt voorgegeven
hij heeft voorgegeven
wij hebben voorgegeven
jullie hebben voorgegeven
zij hebben voorgegeven

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik gaf voor
jij gaf voor
hij gaf voor
wij gaven voor
jullie gaven voor
zij gaven voor

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorgaf
dat jij voorgaf
dat hij voorgaf
dat wij voorgaven
dat jullie voorgaven
dat zij voorgaven

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorgegeven
jij had voorgegeven
hij had voorgegeven
wij hadden voorgegeven
jullie hadden voorgegeven
zij hadden voorgegeven

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorgeven
jij zult voorgeven
hij zal voorgeven
wij zullen voorgeven
jullie zullen voorgeven
zij zullen voorgeven

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorgegeven hebben
jij zult voorgegeven hebben
hij zal voorgegeven hebben
wij zullen voorgegeven hebben
jullie zullen voorgegeven hebben
zij zullen voorgegeven hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorgeven
jij zou voorgeven
hij zou voorgeven
wij zouden voorgeven
jullie zouden voorgeven
zij zouden voorgeven

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorgegeven hebben
jij zou voorgegeven hebben
hij zou voorgegeven hebben
wij zouden voorgegeven hebben
jullie zouden voorgegeven hebben
zij zouden voorgegeven hebben

Gebiedende wijs
geef voor

Aanvoegende wijs
voorgeve

Voorbeelden

  1. Maar geef voor een keer toe.
    But give in just once.
  2. Jack, ik hoop dat je mij kan voorgeven.
    Jack, I hope you can forgive me.
  3. Jij wil dus dat ik mijn leven geef voor het jouwe.
    You want me to give up my life for yours.
  4. Wacht tot je ziet wat ik Phil geef voor z' n verjaardag.
    Wait until you see what I got Phil for his birthday.
  5. Ik denk dat ik je niet genoeg complimentjes geef voor je werk.
    I don 't think that I compliment you on your work enough.
  6. Weet je wie ik de schuld geef voor de instorting van de familiale waarden?
    You know who I blame for the collapse of family values?
  7. Ze is een attente jonge vrouw... en ze geef voor de juiste redenen les.
    She is a thoughtful young woman and she is teaching for all the right reasons.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden