Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorbijvliegen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorbijgevlogen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vlieg voorbij
jij vliegt voorbij
hij vliegt voorbij
wij vliegen voorbij
jullie vliegen voorbij
zij vliegen voorbij

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorbijvlieg
dat jij voorbijvliegt
dat hij voorbijvliegt
dat wij voorbijvliegen
dat jullie voorbijvliegen
dat zij voorbijvliegen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorbijgevlogen
jij hebt voorbijgevlogen
hij heeft voorbijgevlogen
wij hebben voorbijgevlogen
jullie hebben voorbijgevlogen
zij hebben voorbijgevlogen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vloog voorbij
jij vloog voorbij
hij vloog voorbij
wij vlogen voorbij
jullie vlogen voorbij
zij vlogen voorbij

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorbijvloog
dat jij voorbijvloog
dat hij voorbijvloog
dat wij voorbijvlogen
dat jullie voorbijvlogen
dat zij voorbijvlogen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorbijgevlogen
jij had voorbijgevlogen
hij had voorbijgevlogen
wij hadden voorbijgevlogen
jullie hadden voorbijgevlogen
zij hadden voorbijgevlogen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorbijvliegen
jij zult voorbijvliegen
hij zal voorbijvliegen
wij zullen voorbijvliegen
jullie zullen voorbijvliegen
zij zullen voorbijvliegen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorbijgevlogen hebben
jij zult voorbijgevlogen hebben
hij zal voorbijgevlogen hebben
wij zullen voorbijgevlogen hebben
jullie zullen voorbijgevlogen hebben
zij zullen voorbijgevlogen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorbijvliegen
jij zou voorbijvliegen
hij zou voorbijvliegen
wij zouden voorbijvliegen
jullie zouden voorbijvliegen
zij zouden voorbijvliegen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorbijgevlogen hebben
jij zou voorbijgevlogen hebben
hij zou voorbijgevlogen hebben
wij zouden voorbijgevlogen hebben
jullie zouden voorbijgevlogen hebben
zij zouden voorbijgevlogen hebben

Gebiedende wijs
vlieg voorbij

Aanvoegende wijs
voorbijvliege

Voorbeelden

  1. Ik zag het voorbijvliegen.
    I saw it flying by.
  2. De futuristische koepels en unieke leefwerelden van het Eden Project doen een dag voorbijvliegen in één fascinerende klap
    The futuristic domes and unique environments of the Eden Project can make a day disappear in a fascinating flash

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden