Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorbijtrekken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorbijgetrokken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik trek voorbij
jij trekt voorbij
hij trekt voorbij
wij trekken voorbij
jullie trekken voorbij
zij trekken voorbij

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorbijtrek
dat jij voorbijtrekt
dat hij voorbijtrekt
dat wij voorbijtrekken
dat jullie voorbijtrekken
dat zij voorbijtrekken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorbijgetrokken
jij hebt voorbijgetrokken
hij heeft voorbijgetrokken
wij hebben voorbijgetrokken
jullie hebben voorbijgetrokken
zij hebben voorbijgetrokken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik trok voorbij
jij trok voorbij
hij trok voorbij
wij trokken voorbij
jullie trokken voorbij
zij trokken voorbij

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorbijtrok
dat jij voorbijtrok
dat hij voorbijtrok
dat wij voorbijtrokken
dat jullie voorbijtrokken
dat zij voorbijtrokken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorbijgetrokken
jij had voorbijgetrokken
hij had voorbijgetrokken
wij hadden voorbijgetrokken
jullie hadden voorbijgetrokken
zij hadden voorbijgetrokken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorbijtrekken
jij zult voorbijtrekken
hij zal voorbijtrekken
wij zullen voorbijtrekken
jullie zullen voorbijtrekken
zij zullen voorbijtrekken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorbijgetrokken hebben
jij zult voorbijgetrokken hebben
hij zal voorbijgetrokken hebben
wij zullen voorbijgetrokken hebben
jullie zullen voorbijgetrokken hebben
zij zullen voorbijgetrokken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorbijtrekken
jij zou voorbijtrekken
hij zou voorbijtrekken
wij zouden voorbijtrekken
jullie zouden voorbijtrekken
zij zouden voorbijtrekken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorbijgetrokken hebben
jij zou voorbijgetrokken hebben
hij zou voorbijgetrokken hebben
wij zouden voorbijgetrokken hebben
jullie zouden voorbijgetrokken hebben
zij zouden voorbijgetrokken hebben

Gebiedende wijs
trek voorbij

Aanvoegende wijs
voorbijtrekke

Voorbeelden

  1. Dat mensen voorbijtrekken?
    People are passing you by?
  2. Oat zijn kolonisten die voorbijtrekken.
    They 're settlers passing' through.
  3. Ik zie m' n hele leven voorbijtrekken en we hebben niet eens kinderen.
    My whole life is passing before my eyes and we don 't even have children yet.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden