Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorbijschieten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorbijgeschoten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schiet voorbij
jij schiet voorbij
hij schiet voorbij
wij schieten voorbij
jullie schieten voorbij
zij schieten voorbij

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorbijschiet
dat jij voorbijschiet
dat hij voorbijschiet
dat wij voorbijschieten
dat jullie voorbijschieten
dat zij voorbijschieten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorbijgeschoten
jij hebt voorbijgeschoten
hij heeft voorbijgeschoten
wij hebben voorbijgeschoten
jullie hebben voorbijgeschoten
zij hebben voorbijgeschoten

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schoot voorbij
jij schoot voorbij
hij schoot voorbij
wij schoten voorbij
jullie schoten voorbij
zij schoten voorbij

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorbijschoot
dat jij voorbijschoot
dat hij voorbijschoot
dat wij voorbijschoten
dat jullie voorbijschoten
dat zij voorbijschoten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorbijgeschoten
jij had voorbijgeschoten
hij had voorbijgeschoten
wij hadden voorbijgeschoten
jullie hadden voorbijgeschoten
zij hadden voorbijgeschoten

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorbijschieten
jij zult voorbijschieten
hij zal voorbijschieten
wij zullen voorbijschieten
jullie zullen voorbijschieten
zij zullen voorbijschieten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorbijgeschoten hebben
jij zult voorbijgeschoten hebben
hij zal voorbijgeschoten hebben
wij zullen voorbijgeschoten hebben
jullie zullen voorbijgeschoten hebben
zij zullen voorbijgeschoten hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorbijschieten
jij zou voorbijschieten
hij zou voorbijschieten
wij zouden voorbijschieten
jullie zouden voorbijschieten
zij zouden voorbijschieten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorbijgeschoten hebben
jij zou voorbijgeschoten hebben
hij zou voorbijgeschoten hebben
wij zouden voorbijgeschoten hebben
jullie zouden voorbijgeschoten hebben
zij zouden voorbijgeschoten hebben

Gebiedende wijs
schiet voorbij

Aanvoegende wijs
voorbijschiete

Voorbeelden

  1. Het leven schiet voorbij.
    Life flies away quickly...
  2. Moet ik de kans van mijn leven laten voorbijschieten?
    I 'm supposed to pass up the opportunity of a lifetime?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden