NL: voorbijpraten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
voorbijgepraat
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik praat voorbij jij praat voorbij hij praat voorbij wij praten voorbij jullie praten voorbij zij praten voorbij
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik voorbijpraat dat jij voorbijpraat dat hij voorbijpraat dat wij voorbijpraten dat jullie voorbijpraten dat zij voorbijpraten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb voorbijgepraat jij hebt voorbijgepraat hij heeft voorbijgepraat wij hebben voorbijgepraat jullie hebben voorbijgepraat zij hebben voorbijgepraat
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik praatte voorbij jij praatte voorbij hij praatte voorbij wij praatten voorbij jullie praatten voorbij zij praatten voorbij
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik voorbijpraatte dat jij voorbijpraatte dat hij voorbijpraatte dat wij voorbijpraatten dat jullie voorbijpraatten dat zij voorbijpraatten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had voorbijgepraat jij had voorbijgepraat hij had voorbijgepraat wij hadden voorbijgepraat jullie hadden voorbijgepraat zij hadden voorbijgepraat
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal voorbijpraten jij zult voorbijpraten hij zal voorbijpraten wij zullen voorbijpraten jullie zullen voorbijpraten zij zullen voorbijpraten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal voorbijgepraat hebben jij zult voorbijgepraat hebben hij zal voorbijgepraat hebben wij zullen voorbijgepraat hebben jullie zullen voorbijgepraat hebben zij zullen voorbijgepraat hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou voorbijpraten jij zou voorbijpraten hij zou voorbijpraten wij zouden voorbijpraten jullie zouden voorbijpraten zij zouden voorbijpraten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou voorbijgepraat hebben jij zou voorbijgepraat hebben hij zou voorbijgepraat hebben wij zouden voorbijgepraat hebben jullie zouden voorbijgepraat hebben zij zouden voorbijgepraat hebben
|
| Gebiedende wijs |
praat voorbij
|
| Aanvoegende wijs |
| voorbijprate |