Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorbijfietsen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorbijgefietst

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik fiets voorbij
jij fietst voorbij
hij fietst voorbij
wij fietsen voorbij
jullie fietsen voorbij
zij fietsen voorbij

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorbijfiets
dat jij voorbijfietst
dat hij voorbijfietst
dat wij voorbijfietsen
dat jullie voorbijfietsen
dat zij voorbijfietsen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorbijgefietst
jij hebt voorbijgefietst
hij heeft voorbijgefietst
wij hebben voorbijgefietst
jullie hebben voorbijgefietst
zij hebben voorbijgefietst

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik fietste voorbij
jij fietste voorbij
hij fietste voorbij
wij fietsten voorbij
jullie fietsten voorbij
zij fietsten voorbij

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorbijfietste
dat jij voorbijfietste
dat hij voorbijfietste
dat wij voorbijfietsten
dat jullie voorbijfietsten
dat zij voorbijfietsten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorbijgefietst
jij had voorbijgefietst
hij had voorbijgefietst
wij hadden voorbijgefietst
jullie hadden voorbijgefietst
zij hadden voorbijgefietst

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorbijfietsen
jij zult voorbijfietsen
hij zal voorbijfietsen
wij zullen voorbijfietsen
jullie zullen voorbijfietsen
zij zullen voorbijfietsen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorbijgefietst hebben
jij zult voorbijgefietst hebben
hij zal voorbijgefietst hebben
wij zullen voorbijgefietst hebben
jullie zullen voorbijgefietst hebben
zij zullen voorbijgefietst hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorbijfietsen
jij zou voorbijfietsen
hij zou voorbijfietsen
wij zouden voorbijfietsen
jullie zouden voorbijfietsen
zij zouden voorbijfietsen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorbijgefietst hebben
jij zou voorbijgefietst hebben
hij zou voorbijgefietst hebben
wij zouden voorbijgefietst hebben
jullie zouden voorbijgefietst hebben
zij zouden voorbijgefietst hebben

Gebiedende wijs
fiets voorbij

Aanvoegende wijs
voorbijfietse

Voorbeelden

  1. Oh! Ik reed net met de fiets voorbij en ik zag jou hier.
    I was just riding past on my bike and I saw you in here.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden