Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: voorbereiden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
voorbereid

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik bereid voor
jij bereidt voor
hij bereidt voor
wij bereiden voor
jullie bereiden voor
zij bereiden voor

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorbereid
dat jij voorbereidt
dat hij voorbereidt
dat wij voorbereiden
dat jullie voorbereiden
dat zij voorbereiden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb voorbereid
jij hebt voorbereid
hij heeft voorbereid
wij hebben voorbereid
jullie hebben voorbereid
zij hebben voorbereid

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik bereidde voor
jij bereidde voor
hij bereidde voor
wij bereidden voor
jullie bereidden voor
zij bereidden voor

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik voorbereidde
dat jij voorbereidde
dat hij voorbereidde
dat wij voorbereidden
dat jullie voorbereidden
dat zij voorbereidden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had voorbereid
jij had voorbereid
hij had voorbereid
wij hadden voorbereid
jullie hadden voorbereid
zij hadden voorbereid

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal voorbereiden
jij zult voorbereiden
hij zal voorbereiden
wij zullen voorbereiden
jullie zullen voorbereiden
zij zullen voorbereiden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal voorbereid hebben
jij zult voorbereid hebben
hij zal voorbereid hebben
wij zullen voorbereid hebben
jullie zullen voorbereid hebben
zij zullen voorbereid hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou voorbereiden
jij zou voorbereiden
hij zou voorbereiden
wij zouden voorbereiden
jullie zouden voorbereiden
zij zouden voorbereiden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou voorbereid hebben
jij zou voorbereid hebben
hij zou voorbereid hebben
wij zouden voorbereid hebben
jullie zouden voorbereid hebben
zij zouden voorbereid hebben

Gebiedende wijs
bereid voor

Aanvoegende wijs
voorbereide

Voorbeelden

  1. Bereid voor op vertrek.
    Prepare for departure.
  2. Bereid voor op geboorte.
    Prepare for birth.
  3. Bereid voor op de Standard Singijeon!
    Prepare the Standard Singijeon!
  4. Bent u bereid voor ons te sterven?
    Would you... die for us?
  5. Ik ben bereid voor hen te leven.
    I am committed to live for them
  6. Hij is bereid voor jou te sterven.
    He 's willing to die for you.
  7. Ik ben bereid voor haar te sterven.
    I 'm prepared to die for her.
  8. Wat had je bereid voor het avondeten?
    What was prepared for supper?
  9. Ik ben altijd bereid, voor het geval dat.
    I 'm always prepared, just in case.
  10. En ik was bereid voor jou te sterven.
    And me willing to die for you.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden