NL: vomeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gevomeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vomeer jij vomeert hij vomeert wij vomeren jullie vomeren zij vomeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gevomeerd jij hebt gevomeerd hij heeft gevomeerd wij hebben gevomeerd jullie hebben gevomeerd zij hebben gevomeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vomeerde jij vomeerde hij vomeerde wij vomeerden jullie vomeerden zij vomeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gevomeerd jij had gevomeerd hij had gevomeerd wij hadden gevomeerd jullie hadden gevomeerd zij hadden gevomeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vomeren jij zult vomeren hij zal vomeren wij zullen vomeren jullie zullen vomeren zij zullen vomeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gevomeerd hebben jij zult gevomeerd hebben hij zal gevomeerd hebben wij zullen gevomeerd hebben jullie zullen gevomeerd hebben zij zullen gevomeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vomeren jij zou vomeren hij zou vomeren wij zouden vomeren jullie zouden vomeren zij zouden vomeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gevomeerd hebben jij zou gevomeerd hebben hij zou gevomeerd hebben wij zouden gevomeerd hebben jullie zouden gevomeerd hebben zij zouden gevomeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
vomeer
|
| Aanvoegende wijs |
| vomere |