NL: volvoeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
volvoerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik volvoer jij volvoert hij volvoert wij volvoeren jullie volvoeren zij volvoeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb volvoerd jij hebt volvoerd hij heeft volvoerd wij hebben volvoerd jullie hebben volvoerd zij hebben volvoerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik volvoerde jij volvoerde hij volvoerde wij volvoerden jullie volvoerden zij volvoerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had volvoerd jij had volvoerd hij had volvoerd wij hadden volvoerd jullie hadden volvoerd zij hadden volvoerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal volvoeren jij zult volvoeren hij zal volvoeren wij zullen volvoeren jullie zullen volvoeren zij zullen volvoeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal volvoerd hebben jij zult volvoerd hebben hij zal volvoerd hebben wij zullen volvoerd hebben jullie zullen volvoerd hebben zij zullen volvoerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou volvoeren jij zou volvoeren hij zou volvoeren wij zouden volvoeren jullie zouden volvoeren zij zouden volvoeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou volvoerd hebben jij zou volvoerd hebben hij zou volvoerd hebben wij zouden volvoerd hebben jullie zouden volvoerd hebben zij zouden volvoerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
volvoer
|
| Aanvoegende wijs |
| volvoere |