NL: voltigeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gevoltigeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik voltiger jij voltigert hij voltigert wij voltigeren jullie voltigeren zij voltigeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gevoltigeerd jij hebt gevoltigeerd hij heeft gevoltigeerd wij hebben gevoltigeerd jullie hebben gevoltigeerd zij hebben gevoltigeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik voltigeerde jij voltigeerde hij voltigeerde wij voltigeerden jullie voltigeerden zij voltigeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gevoltigeerd jij had gevoltigeerd hij had gevoltigeerd wij hadden gevoltigeerd jullie hadden gevoltigeerd zij hadden gevoltigeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal voltigeren jij zult voltigeren hij zal voltigeren wij zullen voltigeren jullie zullen voltigeren zij zullen voltigeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gevoltigeerd hebben jij zult gevoltigeerd hebben hij zal gevoltigeerd hebben wij zullen gevoltigeerd hebben jullie zullen gevoltigeerd hebben zij zullen gevoltigeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou voltigeren jij zou voltigeren hij zou voltigeren wij zouden voltigeren jullie zouden voltigeren zij zouden voltigeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gevoltigeerd hebben jij zou gevoltigeerd hebben hij zou gevoltigeerd hebben wij zouden gevoltigeerd hebben jullie zouden gevoltigeerd hebben zij zouden gevoltigeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
voltiger
|
| Aanvoegende wijs |
| voltigere |