Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: volleyballen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gevolleybald

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik volleybal
jij volleybalt
hij volleybalt
wij volleyballen
jullie volleyballen
zij volleyballen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gevolleybald
jij hebt gevolleybald
hij heeft gevolleybald
wij hebben gevolleybald
jullie hebben gevolleybald
zij hebben gevolleybald

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik volleybalde
jij volleybalde
hij volleybalde
wij volleybalden
jullie volleybalden
zij volleybalden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gevolleybald
jij had gevolleybald
hij had gevolleybald
wij hadden gevolleybald
jullie hadden gevolleybald
zij hadden gevolleybald

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal volleyballen
jij zult volleyballen
hij zal volleyballen
wij zullen volleyballen
jullie zullen volleyballen
zij zullen volleyballen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gevolleybald hebben
jij zult gevolleybald hebben
hij zal gevolleybald hebben
wij zullen gevolleybald hebben
jullie zullen gevolleybald hebben
zij zullen gevolleybald hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou volleyballen
jij zou volleyballen
hij zou volleyballen
wij zouden volleyballen
jullie zouden volleyballen
zij zouden volleyballen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gevolleybald hebben
jij zou gevolleybald hebben
hij zou gevolleybald hebben
wij zouden gevolleybald hebben
jullie zouden gevolleybald hebben
zij zouden gevolleybald hebben

Gebiedende wijs
volleybal

Aanvoegende wijs
volleyballe

Voorbeelden

  1. Tenzij volleybal telt.
    Unless you counted volleyball.
  2. Je begeleidt volleybal?
    You coach volleyball in a gym?
  3. Jij speelt volleybal.
    You play voleyball.
  4. Softbal, volleybal, football...
    Softball, volleyball, football.
  5. Ze spelen volleybal.
    There 's a volleyball game.
  6. Speel jij volleybal? Nee.
    Do you play volleyball?
  7. We barbecueën, spelen volleybal.
    barbecue, we play voleyball.
  8. Ik speelde geen volleybal.
    I didn 't play netball.
  9. Bij het volleybal oefenterrein!
    By the volleyball practice ground!
  10. Het is meisjes volleybal, Mam.
    It 's a girl 's volleyball, Mom.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden