NL: vlekken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gevlekt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vlek jij vlekt hij vlekt wij vlekken jullie vlekken zij vlekken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gevlekt jij hebt gevlekt hij heeft gevlekt wij hebben gevlekt jullie hebben gevlekt zij hebben gevlekt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vlekte jij vlekte hij vlekte wij vlekten jullie vlekten zij vlekten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gevlekt jij had gevlekt hij had gevlekt wij hadden gevlekt jullie hadden gevlekt zij hadden gevlekt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vlekken jij zult vlekken hij zal vlekken wij zullen vlekken jullie zullen vlekken zij zullen vlekken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gevlekt hebben jij zult gevlekt hebben hij zal gevlekt hebben wij zullen gevlekt hebben jullie zullen gevlekt hebben zij zullen gevlekt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vlekken jij zou vlekken hij zou vlekken wij zouden vlekken jullie zouden vlekken zij zouden vlekken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gevlekt hebben jij zou gevlekt hebben hij zou gevlekt hebben wij zouden gevlekt hebben jullie zouden gevlekt hebben zij zouden gevlekt hebben
|
| Gebiedende wijs |
vlek
|
| Aanvoegende wijs |
| vlekke |