NL: vingeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gevingerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vinger jij vingert hij vingert wij vingeren jullie vingeren zij vingeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gevingerd jij hebt gevingerd hij heeft gevingerd wij hebben gevingerd jullie hebben gevingerd zij hebben gevingerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vingerde jij vingerde hij vingerde wij vingerden jullie vingerden zij vingerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gevingerd jij had gevingerd hij had gevingerd wij hadden gevingerd jullie hadden gevingerd zij hadden gevingerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vingeren jij zult vingeren hij zal vingeren wij zullen vingeren jullie zullen vingeren zij zullen vingeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gevingerd hebben jij zult gevingerd hebben hij zal gevingerd hebben wij zullen gevingerd hebben jullie zullen gevingerd hebben zij zullen gevingerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vingeren jij zou vingeren hij zou vingeren wij zouden vingeren jullie zouden vingeren zij zouden vingeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gevingerd hebben jij zou gevingerd hebben hij zou gevingerd hebben wij zouden gevingerd hebben jullie zouden gevingerd hebben zij zouden gevingerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
vinger
|
| Aanvoegende wijs |
| vingere |