NL: vierendelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gevierendeeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vierendeel jij vierendeelt hij vierendeelt wij vierendelen jullie vierendelen zij vierendelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gevierendeeld jij hebt gevierendeeld hij heeft gevierendeeld wij hebben gevierendeeld jullie hebben gevierendeeld zij hebben gevierendeeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vierendeelde jij vierendeelde hij vierendeelde wij vierendeelden jullie vierendeelden zij vierendeelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gevierendeeld jij had gevierendeeld hij had gevierendeeld wij hadden gevierendeeld jullie hadden gevierendeeld zij hadden gevierendeeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vierendelen jij zult vierendelen hij zal vierendelen wij zullen vierendelen jullie zullen vierendelen zij zullen vierendelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gevierendeeld hebben jij zult gevierendeeld hebben hij zal gevierendeeld hebben wij zullen gevierendeeld hebben jullie zullen gevierendeeld hebben zij zullen gevierendeeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vierendelen jij zou vierendelen hij zou vierendelen wij zouden vierendelen jullie zouden vierendelen zij zouden vierendelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gevierendeeld hebben jij zou gevierendeeld hebben hij zou gevierendeeld hebben wij zouden gevierendeeld hebben jullie zouden gevierendeeld hebben zij zouden gevierendeeld hebben
|
Gebiedende wijs |
vierendeel
|
Aanvoegende wijs |
vierendele |