NL: vetten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gevet
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vet jij vet hij vet wij vetten jullie vetten zij vetten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gevet jij hebt gevet hij heeft gevet wij hebben gevet jullie hebben gevet zij hebben gevet
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vette jij vette hij vette wij vetten jullie vetten zij vetten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gevet jij had gevet hij had gevet wij hadden gevet jullie hadden gevet zij hadden gevet
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vetten jij zult vetten hij zal vetten wij zullen vetten jullie zullen vetten zij zullen vetten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gevet hebben jij zult gevet hebben hij zal gevet hebben wij zullen gevet hebben jullie zullen gevet hebben zij zullen gevet hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vetten jij zou vetten hij zou vetten wij zouden vetten jullie zouden vetten zij zouden vetten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gevet hebben jij zou gevet hebben hij zou gevet hebben wij zouden gevet hebben jullie zouden gevet hebben zij zouden gevet hebben
|
| Gebiedende wijs |
vet
|
| Aanvoegende wijs |
| vette |