Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: vetmesten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
vetgemest

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik mest vet
jij mest vet
hij mest vet
wij mesten vet
jullie mesten vet
zij mesten vet

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vetmest
dat jij vetmest
dat hij vetmest
dat wij vetmesten
dat jullie vetmesten
dat zij vetmesten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb vetgemest
jij hebt vetgemest
hij heeft vetgemest
wij hebben vetgemest
jullie hebben vetgemest
zij hebben vetgemest

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik mestte vet
jij mestte vet
hij mestte vet
wij mestten vet
jullie mestten vet
zij mestten vet

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vetmestte
dat jij vetmestte
dat hij vetmestte
dat wij vetmestten
dat jullie vetmestten
dat zij vetmestten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had vetgemest
jij had vetgemest
hij had vetgemest
wij hadden vetgemest
jullie hadden vetgemest
zij hadden vetgemest

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal vetmesten
jij zult vetmesten
hij zal vetmesten
wij zullen vetmesten
jullie zullen vetmesten
zij zullen vetmesten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal vetgemest hebben
jij zult vetgemest hebben
hij zal vetgemest hebben
wij zullen vetgemest hebben
jullie zullen vetgemest hebben
zij zullen vetgemest hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou vetmesten
jij zou vetmesten
hij zou vetmesten
wij zouden vetmesten
jullie zouden vetmesten
zij zouden vetmesten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou vetgemest hebben
jij zou vetgemest hebben
hij zou vetgemest hebben
wij zouden vetgemest hebben
jullie zouden vetgemest hebben
zij zouden vetgemest hebben

Gebiedende wijs
mest vet

Aanvoegende wijs
vetmeste

Voorbeelden

  1. We gaan je vetmesten.
    We gonna hook you up.
  2. We moeten haar vetmesten.
    I 'm thinking we should fatten her.
  3. Ik zal je moeten vetmesten.
    I 'm gonna have to fatten you up.
  4. Je moet hem eerst vetmesten.
    you got to get it fat first.
  5. Ze wil haar eerst vetmesten.
    She 's gonna want to fatten her up first.
  6. We moeten jullie vetmesten geen twijfel mogelijk.
    We gotta fatten you up... Ain 't no mistake.
  7. En je moet altijd eerst het varken vetmesten.
    And you always fatten the hog first.
  8. Maar waarom zouden ze ons niet vetmesten... voor de slacht?
    But why wouldn 't they want to fatten us up... before the slaughter?
  9. Ze zijn een varken aan het vetmesten voor als je vrijkomt.
    They 're fattening a pig for when you get out.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden