NL: verzwelgen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verzwolgen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verzwelg jij verzwelgt hij verzwelgt wij verzwelgen jullie verzwelgen zij verzwelgen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verzwolgen jij hebt verzwolgen hij heeft verzwolgen wij hebben verzwolgen jullie hebben verzwolgen zij hebben verzwolgen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verzwolg jij verzwolg hij verzwolg wij verzwolgen jullie verzwolgen zij verzwolgen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verzwolgen jij had verzwolgen hij had verzwolgen wij hadden verzwolgen jullie hadden verzwolgen zij hadden verzwolgen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verzwelgen jij zult verzwelgen hij zal verzwelgen wij zullen verzwelgen jullie zullen verzwelgen zij zullen verzwelgen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verzwolgen hebben jij zult verzwolgen hebben hij zal verzwolgen hebben wij zullen verzwolgen hebben jullie zullen verzwolgen hebben zij zullen verzwolgen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verzwelgen jij zou verzwelgen hij zou verzwelgen wij zouden verzwelgen jullie zouden verzwelgen zij zouden verzwelgen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verzwolgen hebben jij zou verzwolgen hebben hij zou verzwolgen hebben wij zouden verzwolgen hebben jullie zouden verzwolgen hebben zij zouden verzwolgen hebben
|
| Gebiedende wijs |
verzwelg
|
| Aanvoegende wijs |
| verzwelge |