NL: verzwaren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
verzwaard
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verzwaar jij verzwaart hij verzwaart wij verzwaren jullie verzwaren zij verzwaren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verzwaard jij hebt verzwaard hij heeft verzwaard wij hebben verzwaard jullie hebben verzwaard zij hebben verzwaard
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verzwaarde jij verzwaarde hij verzwaarde wij verzwaarden jullie verzwaarden zij verzwaarden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verzwaard jij had verzwaard hij had verzwaard wij hadden verzwaard jullie hadden verzwaard zij hadden verzwaard
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verzwaren jij zult verzwaren hij zal verzwaren wij zullen verzwaren jullie zullen verzwaren zij zullen verzwaren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verzwaard hebben jij zult verzwaard hebben hij zal verzwaard hebben wij zullen verzwaard hebben jullie zullen verzwaard hebben zij zullen verzwaard hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verzwaren jij zou verzwaren hij zou verzwaren wij zouden verzwaren jullie zouden verzwaren zij zouden verzwaren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verzwaard hebben jij zou verzwaard hebben hij zou verzwaard hebben wij zouden verzwaard hebben jullie zouden verzwaard hebben zij zouden verzwaard hebben
|
Gebiedende wijs |
verzwaar
|
Aanvoegende wijs |
verzware |