NL: verzoeten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verzoet
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verzoet jij verzoet hij verzoet wij verzoeten jullie verzoeten zij verzoeten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verzoet jij hebt verzoet hij heeft verzoet wij hebben verzoet jullie hebben verzoet zij hebben verzoet
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verzoette jij verzoette hij verzoette wij verzoetten jullie verzoetten zij verzoetten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verzoet jij had verzoet hij had verzoet wij hadden verzoet jullie hadden verzoet zij hadden verzoet
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verzoeten jij zult verzoeten hij zal verzoeten wij zullen verzoeten jullie zullen verzoeten zij zullen verzoeten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verzoet hebben jij zult verzoet hebben hij zal verzoet hebben wij zullen verzoet hebben jullie zullen verzoet hebben zij zullen verzoet hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verzoeten jij zou verzoeten hij zou verzoeten wij zouden verzoeten jullie zouden verzoeten zij zouden verzoeten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verzoet hebben jij zou verzoet hebben hij zou verzoet hebben wij zouden verzoet hebben jullie zouden verzoet hebben zij zouden verzoet hebben
|
| Gebiedende wijs |
verzoet
|
| Aanvoegende wijs |
| verzoete |